Vers 30

Ramana Maharshi*:
“Wanneer je met naarbinnen gerichte aandacht de vraag stelt ‘Wie ben ik?’ en je daarbij het Hart bereikt, dan valt het individuele ‘ik’ beschaamd neer en lost op.
Onmiddellijk openbaart zich dan de Ene Werkelijkheid, als ‘Ik, Ik’. Hoewel het zichzelf als ‘Ik’ openbaart is het niet het ego-‘ik’, maar het Volmaakte Wezen, het Absolute Zelf.”

Laatst zag ik een zwarte berkenboom met zo’n ruwe donkerbruine schors. Ik kon niet de hele boom zien en keek naar de stam van de berk. Ook hierbij merkte ik dat ik dat stukje stam niet helemaal kon zien en keek vervolgens naar een stukje schors. Daarbij deed zich hetzelfde voor; uiteindelijk kon ik slechts een puntje van de schors werkelijk waarnemen. Ik had voor dat puntje ook geen woorden meer.
In het begin zag ik een zwarte berk en benoemde ik dat ook zo in mijn gedachten. Met het steeds kleiner worden van het oppervlak van waarnemen verdwenen ook mijn gedachten en ook de ik die dat van binnen zag, viel merkwaardig genoeg weg en bleef er een waarnemen zonder meer.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.146.

Vers 29

Ramana Maharshi*:
“Voor het onderzoek dat werkelijk tot het Kennen (Jñāna) van het Zelf kan leiden is het niet nodig het woord ‘ik’ te herhalen – zoek slechts met naarbinnen gerichte aandacht waaruit het ‘ik’ ontspringt. Meditatie over ‘ik ben niet dit – ik ben Dat’ kan soms wel een hulpmiddel zijn, maar het is niet het onderzoek (vichāra) zelf”.

Een belangrijke aanwijzing die ik ooit heb gekregen voor het werken met aandacht was ‘neti – neti’ (niet dit – niet dit). Telkens wanneer ik merkte dat mijn aandacht niet bij het werkoppervlak was moest ik in gedachten ‘neti – neti’ herhalen, zodat ik weer met mijn aandacht bij het werk zou geraken.
Ik weet nog goed dat ik het in een werkweekend heel vaak moest herhalen, maar dat het niet lukte om continu bij het werk te verwijlen. Zo’n werkweekend bestond uit zes werkperiodes van anderhalf uur, waarin je dan met ‘neti – neti’ kon oefenen. Op het laatst had ik het er helemaal mee gehad en liet de oefening, zeker ook door de geestelijke vermoeidheid, varen. Het ‘neti – neti’ vond vooral in mijn hoofd, brein of geest plaats en bleek het eenvoudigweg waarnemen zonder me te focussen op het werk voldoende te zijn om het werk te zien gebeuren.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.146.

Vers 28

Ramana Maharshi*
“Precies zoals je in het water zou duiken als iets van jou erin was gevallen, moet je in jezelf duiken, met éénpuntig gerichte aandacht en met beheersing van adem en spraak, en de plaats vinden waar het ‘ik’ opkomt.”

In mijn studententijd, tijdens de roerige jaren zestig, werd mij gevraagd om de studenten in de collegezaal op te roepen om te gaan demonstreren. Ik had nog nooit in het openbaar voor een grote groep studenten gesproken. Ik was binnen de, als kritisch bekendstaande, studentenvereniging verantwoordelijk voor de communicatie en vond het mijn plicht aan deze opdracht te voldoen, hoewel ik bang was dat er allerlei vragen op mij afgevuurd zouden worden waar ik geen antwoord op zou hebben.
Ik liep naar voren. De collegezaal leek een soort leegte, waarin ik mijn eigen stem hoorde klinken. Er kwam totaal geen reactie vanuit de zaal en vol verbazing ging ik weer zitten. Verbazing om het feit dat de woorden zonder hapering uit mijn mond waren gevloeid en dat ik op het moment zelf niet wist wat ik zou gaan zeggen.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.146.

Vers 27

Ramana Maharshi*:
“De staat waarin het ‘ik’ niet opkomt is de staat waarin wij Dat zijn. Hoe kunnen we die staat, waarin het ‘ik’ is opgelost en beëindigd en waarin het dus niet meer opkomt, bereiken als we niet de bron zoeken waaruit het ‘ik’ opkomt.

Hoe zou je zonder dit te volbrengen anders in je natuurlijke staat kunnen vertoeven, de staat waarin je Dat bent (So ‘ham)?”

‘Ken uzelf’ is een Oudgriekse uitdrukking die mij na aan het hart ligt. Ik heb vele psychologische test gedaan en ook alternatieve test, zoals enneagram of horoscoop om te weten te komen wie ik was en wat mijn kwaliteiten waren en wat mijn pad in het leven zou zijn.
Af en toe las ik die rapporten weer, vooral in tijden dat ik aan mijzelf twijfelde, maar voor negenennegentig procent van de tijd was ik daar niet mee bezig en dacht ik er ook helemaal niet aan.
Natuurlijk waren er wel mijn identificaties met mijn dagelijks leven; vooral hoe ik dingen gedaan had of zou gaan doen. Ook deze gedachten over mijzelf en soms in relatie tot anderen vonden niet de gehele dag plaats. Ondertussen schreef ik rapporten, deed boodschappen, liep ik hard of keek ik televisie zonder dat allemaal exact te plannen en mij daar op een of andere manier in mijn geest druk om te maken. Mijn handelingen vonden onbewust plaats zonder te verlangen naar de oorsprong. Het dagelijks leven gebeurde veel meer vanzelf zonder dat ik besefte wat het in gang had gezet of had gestopt.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.145.

Vers 26

Ramana Maharshi*:
“Als het ‘ik’ er is, is al het andere er ook.
Als het ‘ik’ er niet is, is er niets anders.
Inderdaad: het ‘ik’ is alles. Vandaar dat het onderzoek naar wat het ‘ik’ is de ware weg is om alles los te laten.”

Ik kan zo genieten van de natuur. Het zien van een graspolletje kan dat al teweeg brengen. Soms valt tijdens het wandelen of fietsen mijn oog op zo’n groen polletje en is er louter genieten en wonderbaarlijk zijn de beslommeringen en gedachten voor een moment weg.
Ondertussen ga ik verder en ben ik het polletje voorbij.
Het genieten duurt net zo lang als dat ik het polletje een polletje kan laten zijn. Ik bedoel hiermee niet dat ik iets doe. Ik kijk of neem louter waar en er verschijnen even geen labels, associaties of oordelen in mijn geest. Het is alsof er in zo’n split-second geen ruimte of tijd bestaat en ik ook helemaal niet besta, er geen lichaam of geest is.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.145.

Vers 25

Ramana Maharshi*:
“Het ‘ik’ komt tot bestaan zodra het een vorm aanneemt, en zolang het een vorm heeft, behoudt het zijn bestaan. Samenhangend met het aannemen van een vorm voedt het zich met andere vormen, en zwelt. Zodra het zijn vorm loslaat, neemt het onmiddellijk en andere aan. Maar in feite is het ‘ik’ een geestverschijning, van zichzelf geheel vormloos – en als je deze aan een onderzoek onderwerpt, vlucht hij weg.”

Terugkijkend op mijn werk als onderwijskundige besef ik dat ik vaak op kantoor heb lopen malen over allerlei zaken die of goed of slecht gingen. Soms duurde dat malen een paar minuten, maar het kon ook een hele ochtend voortdurend opkomen. Het kon bijvoorbeeld gaan over of ik de juiste trainers had aangesteld of dat ik niet te makkelijk deelnemers had geaccepteerd die niet volledig tot de doelgroep van de training behoorde.
Niet alleen dat wat goed of fout was gegaan popte op, maar vooral gedachten over of ik wel goed bezig was geweest of ik wel geschikt was voor deze functie. Zo was ik bezig mijzelf labels op te plakken. Labels zoals ‘zo intelligent ben ik ook niet, dat ik weet wat er moet gebeuren in een training’ of ‘wat ben ik een bangerd; hopelijk roept de directie mij niet op het matje om hun rekenschap te geven’. De gedachten kwamen feitelijk op in een stille ruimte tot er weer een herinnering of associatie in mijn geest verscheen. Het leek een spel dat zonder mijn toedoen in de geest afspeelde tussen een woordloze stilte en een geest vol labels of woorden.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.145.

Vers 24

Ramana Maharshi*:
“Hoewel het lichaam, dat zonder gewaar zijn is, op zichzelf niet ‘ik’ kan zeggen, en Zijn-Gewaarzijn (Sat-Chit) geen verschijnen en verdwijnen kent, ontstaat er iets tussen deze twee in als een ‘ik’, dat het lichaam als maatstaf heeft, en dat zich ermee identificeert. Dit wordt wel aangeduid als ‘de verknoping van Gewaarzijn met het gewaarzijnloze’ (chit-jada-granthi), en ook als ‘gebondenheid’ (bandha), ‘individu’ (j
īva), ‘subtiel lichaam’ (sūkshma sharīra), ‘ego’ (ahankāra), ‘kringloop-bestaan’ (samsāra), ‘denkvermogen’ (manas), enzovoort.”

 

Ik had geleerd om mijn aandacht op het werkoppervlak te richten; bijvoorbeeld daar waar de hamer en spijker raakte. De bedoeling hiervan was dat je keek naar het werkoppervlak, zodat je in het hier-en-nu verkeerde. Het duurde soms uren en na veel discussies in mijn hoofd, al dan niet door herinneringen aan gelijksoortig werk, voordat het dan lukte om onverwachts een moment bij de punt waar het werk plaats vond te blijven.
Zonder dat ik het in mijn geest opmerkte gaf ik mij dan innerlijk een schouderklopje dat ik zo goed bij het werk was gebleven en werd onmiddellijk meegetrokken in nog meer associaties.
Mijn geest, ego of ik wilde meedoen. Het richten van mijn aandacht zorgde er voor dat ik van binnen met aandachtig waarnemen bezig was dan dat ik het hele gebeuren van werken louter waarnam, zonder mijn aandacht te willen sturen of controleren. Het lijkt allemaal zo mooi die spirituele oefeningen, maar het van binnen willen doen of beheersen zorgt ervoor dat ik met het realiseren van een resultaat bezig was, terwijl ik niet zag dat het werken gebeurde.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.144.

Vers 23

Ramana Maharshi*:
“Dat wat ‘ik’ zegt, is niet het lichaam. Niemand zal beweren dat ‘ik’ in diepe slaap ophoud te bestaan. Pas zodra het ‘ik’ opkomt, komt al het andere op.
Onderzoek daarom met éénpuntig gerichte aandacht waaruit het ‘ik’ opkomt.”

De laatste tijd ben ik vaker vermoeid. Dat kan door mijn ziekte, ouderdom of inspanningen komen. Ik val dan in de middag voor de televisie kort in slaap. Dit in slaap vallen gebeurt zonder dat ik dat in de gaten heb en zo ook word ik weer onverwachts wakker.
Meestal kijk ik, wanneer ik wakker wordt, een moment verdwaasd om mij heen en weet een moment niet waar ik ben. Ja, ik ben toch even weg geweest denk ik dan en langzaam kom ik weer tot leven en zie het beeld op de televisie en de rest van de kamer. Wat nu maakt dat ik in slaap val of weer wakker wordt weet ik niet. Beide is iets dat mij overvalt en mijn denken doet stoppen of aanzet.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.144.

Vers 22

Ramana Maharshi*:
“God geeft licht aan het denkvermogen en straalt daarin van binnenuit. Behalve door het denken naar binnen te richten en het in God te laten verzinken, is er met het denkvermogen geen weg naar God.”

Als ik voorheen weer eens een nieuwe spirituele tekst las dan probeerde ik dat in te passen in mijn kennis van vorige teksten. Ik zei dan bij mijzelf ‘dat herken ik’ en was het verder voor mij klaar. Ik bedoel theoretisch klaar in mijn gedachten en onderzocht ik het verder niet meer.
Ik las bijvoorbeeld regelmatig ‘het leven is een spel (lila)’. Echt begrijpen deed ik het niet. Wanneer ik zo om mij heen keek in het dagelijks leven dan was het in mijn gedachten vooral een strijd om de sterkste, de slimste of mooiste te zijn.
Het naar binnen richten van het denken om in God te verzinken gebeurde niet. Ik onderzocht helemaal niet wat de bron van deze drie aspecten zou zijn; wat er voorbij de sterkste, slimste en schoonste is.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.144.

Vers 21

Ramana Maharshi*:
“Wat is de waarheid van de teksten die verkondigen dat het zien van het Zelf het zien van God betekent? Hoe kan er sprake zijn van het zien van je eigen Zelf, dat immers één is zonder tweede?
Als dit zien niet mogelijk is, hoe is het zien van God dan mogelijk?
Uitsluitend door voor Hem een prooi te worden.”

God schiep de mens naar zijn evenbeeld. Het lijkt mij een ijdel persoon. Als ik in de spiegel kijk dan zie ik wel een ijdel persoon, die graag zijn haar goed heeft zitten. Moeilijker vind ik het als mijn vrouw naast me staat. Wie is dan het evenbeeld? Zij of ik. En hoe zit het met een Surinamer of Chinees die lijken helemaal niet op elkaar.
Dit nodigt uit om verder te kijken dan het uiterlijk en ook het innerlijk want daar bestaat ook een diversiteit van. Het uiterlijk en innerlijk zijn dan een soort richtingsaanwijzers naar een gemeenschappelijke bron die echter onbekend is. Dan blijft het louter waarnemen zonder iets te willen over en wachten, als een prooi van God, tot de bron zich spontaan in het leven aandient.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.143.