Vers 20

Ramana Maharshi*:
“Iemand die God ziet zonder het altijd-ziende Zelf te zien, ziet alleen een mentale voorstelling.
‘Het Zelf zien is God zien’, wordt wel gezegd.
Alleen hij die het ‘ik’ verliest en de grond ervan ziet, het Zelf, heeft God gevonden – het Zelf is immers niet iets anders dan God.”

Als ik op vakantie ben dan ga ik graag naar kathedralen en van die kleine kerkjes in België, Frankrijk of Duitsland. In Brugge is er een verscheidenheid van kerken en allemaal met een eigen verhaal. Ik kijk dan vooral naar de glas-in-lood ramen, de beelden van heiligen of schilderijen van o.a. de kruisweg.
Toch blijft het allemaal een beetje op een afstand, hoewel ik het historisch begrijp, lukt het me niet om Jezus als zoon van God te zien en voel ik ook geen werkelijke innerlijke verbondenheid. Ik bedoel dat al die beelden, ramen en schilderijen met zijn afbeelding voor mij op een afstand blijven en toch voel ik mij ertoe aangetrokken.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.143.

Vers 19

Ramana Maharshi*:
“Degenen die discussies voeren over wat uiteindelijk de doorslag geeft: lotsbestemming of vrije wil, hebben geen weet van de Bron van zowel lot als vrije wil.
Zij die het Zelf kennen als de Bron van lot en vrije wil, zijn vrij van beide. Zullen zij er dan nog in verstrikt raken?”


Jaren geleden was mijn zoveelste relatie uit gegaan. Uiteindelijk ging het om kleine dingen, maar die ene druppel was teveel geweest. Na een paar maanden was ik er weer bovenop en kon mij volledig weer inzetten voor het retraitecentrum dat ik met haar had opgezet.
Ik lag ’s avonds vroeg in bed en overdacht bij mezelf wil ik wel een nieuwe relatie en dan weer zo’n zelfde traject van verliefdheid, lief zijn voor elkaar en uiteindelijk uit te komen bij ‘was sich liebt das neckt sich’.
Alles overwegend besloot ik monnik op het centrum te worden en zo verder te leven. Dat leek me ook het beste voor het centrum; ik wilde een voorbeeld zijn van overgave aan het spirituele.

Het liep anders. Ik bezocht in verband met de gemeenteraadsverkiezingen een oude vriendin en na wat met elkaar gesproken te hebben namen we bij de deur met een kus afscheid. Op een gegeven moment stonden we echter bij de deur innig te zoenen en was liefde toegeslagen zonder dat ik dat überhaupt in mij opgekomen was. De wegen van het leven blijken ondoorgrondelijk.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.143.

Vers 18

Ramana Maharshi*:
“Zowel zij die het Zelf gerealiseerd hebben alsook zij die dat niet hebben, beschouwen de wereld als werkelijk. Maar de niet-gerealiseerde houdt de maten van de wereld voor de grenzen van de Werkelijkheid, terwijl voor degene die het Zelf gerealiseerd heeft, de Werkelijkheid straalt als vormloze Volmaaktheid en Bestaansgrond van de wereld. Dat is het verschil tussen beide.”


Op YouTube staan filmpjes, waarop je kunt zien hoe het leven in elkaar zit. Er wordt bijvoorbeeld ingezoomd op een plant en steeds verder ingezoomd tot je alleen nog maar bewegende kleuren of licht ziet. Zo wordt ook uitgezoomd op het heelal en steeds weer verder en ook daar zie je tenslotte bewegende kleuren of licht. De plant en het heelal lijken op elkaar als vormeloze bewegingen, dat heel precies in elkaar steekt.

Toch praten we niet over de planten en het heelal in dezelfde woorden, want dat wordt dan moeilijk met elkaar praten en spreken we van hyacint, beuk, maan, zonnestelsel. Soms noemen we dit zelfs Goddelijk.

 

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.142.

Vers 17

Ramana Maharshi*:
“Zowel wij die het Zelf gerealiseerd hebben alsook zij die dat niet hebben, duiden het lichaam aan met het woord ‘ik’. Het ‘ik’ van de niet-gerealiseerde blijft echter beperkt tot de omvang van het lichaam, terwijl voor degene die het Zelf in het lichamelijk bestaan gerealiseerd heeft het ‘ik’ als het onbegrensde Zelf straalt.”

Toen ik tien jaar was speelde ik heerlijk met mijn vriendje in de tuin. Hij moest gaan eten en ik bleef achter. Ik ging onder een grote dennenboom met lage takken liggen en keek uit over het grasveld naar de andere kant waar ook enkele bomen stonden. Meestal had ik geen belangstelling voor bomen en mijmerde ik bijvoorbeeld over hoe we in de zandbak nog beter tunnels konden maken om er balletjes door te laten rollen.

Opeens zag ik de takken van de bomen aan de overkant en had daar geen associaties bij. In die stilte van het zien besefte ik dat de natuur en het hele leven goed was zoals het was; een soort natuurlijk aanwezig zijn van alles en iedereen.

 

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.142.

Vers 16

Ramana Maharshi*:
“Kunnen tijd en ruimte los van ons bestaan? Als wij lichamen zijn, zijn wij beperkt door tijd en ruimte. Maar zijn wij lichamen?
Wij zijn één en dezelfde, nu, toen, ooit, hier, daar en overal. Wij zijn uitsluitend tijdloos en plaatsloos Zijn.”

Laatst wandelde ik in het bos op de Hoge Veluwe en genoot van de boslucht en de herfstkleuren. Op een gegeven moment merkte ik dat mijn voeten, beter gezegd voetzolen, de grond raakten. Ik liep verder en voelde hoe mijn voeten de grond raakten.
Ik zag het bos niet meer en ook de tijd die verstreken was tijdens dat stukje wandelen was er niet. Het voelen van mijn voeten op de aarde verdween spontaan op het moment dat er helemaal geen gedachten meer waren en het benoemen van wat gebeurde, het wandelen in al zijn facetten, was uit mijn gedachten.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5,  pag.142.

Vers 15

Ramana Maharshi*:
“Verleden en toekomst vinden hun bestaansgrond in het heden. Als zij zich afspelen, gebeurt dat in het heden.
De poging om verleden en toekomst te begrijpen terwijl het heden onopgemerkt blijft, is als proberen te tellen zonder het getal één.”

Ik weet nog goed dat ik in mijn stoel zat en moest denken aan mijn relatie die een week daarvoor uitgegaan was. Ik was een en al verdriet in die stoel. Ik zou ook nooit of in ieder geval moeilijk weer een vriendin kunnen krijgen. Ik zou eerst moeten afkicken, waarna er volgens mij weer ruimte voor een relatie zou kunnen ontstaan.
Het denken over de oude of nieuwe relatie wisselde van moment tot moment af.
Plotseling besefte ik dat ik in de stoel zat en er op dat moment niets anders was dan het zitten in de stoel en dat het nadenken geen zin had en het aanwezig zijn in de stoel op dat moment voldoende was.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.141.

Vers 14

Ramana Maharshi*:
“Zolang de eerste persoon, ík’, bestaat, zullen ook de tweede en derde persoon, ‘jij’ en ‘hij’ bestaan. Door een diepgaand onderzoek te doen naar de ware aard van het ‘ik’, lost het ‘ik’ op, en daarmee ook ’jij’ en ‘hij’. Wat blijft is het Absoute Zijn: dat is de natuurlijke staat (sahaja).”

Hoe vaak heb ik niet gedacht ‘Wat een slomerik, dat hij de straatkrant verkoopt.’ of ‘Kan hij zijn spullen niet opruimen, de luiaard.’ of ‘Kijk eens hoe je je kleed, ben je helemaal gek.’ Ik blijk allemaal meningen te hebben; vooral wanneer er een fysieke afstand tussen de ander en mij is; anders gezegd wanneer de ander op dat moment niet aanwezig is.
Ik vind het dan telkens weer verrassend dat als ik tegenover iemand sta en dat ik dan gewoon luister. Mijn mening valt in dat louter luisteren helemaal weg. Er is dan geen label meer van slomerik, luiaard of gek; er is geen verschil meer tussen de ander en mij.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.141.

Vers 13

Ramana Maharshi*:
Het Zelf, Bewustzijn, is de enige Werkelijkheid. Kennis van veelvuldigheid is onwetendheid. Toch kan ook dit, deze onwetendheid, niet zonder het Zelf bestaan, dat immers Kennen en Werkelijkheid is – net zoals de veelvormige gouden sieraden op zich niet werkelijk zijn, aangezien ze niet kunnen bestaan zonder hun grondstof goud.”

Het is weer de jaarlijkse vogeltjes tellen in de tuin. Ik doe niet mee, want hoewel ik vaak met mijn verrekijker naar vogels kijk weet ik eigenlijk nooit hun naam en kan ik ze ook niet goed uit elkaar houden. Ik vind het gewoon leuk om naar vogels te kijken.
Zo is het ook in mijn dagelijks leven. Het overgrote deel van wat er op mijn pad komt ken ik niet; zie ik ook niet werkelijk. Of het nu mensen, dieren, bomen of andere objecten zijn, het reilt en zeilt en ze zijn voor mij onbekend, hebben voor mij geen naam. Toch ga ik als het ware flierefluitend door het leven zonder over iets te vallen en tegen iets aan te botsen. Ik ben ook niet hulpeloos in en met het leven; het lijkt vanzelf te gaan.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.141.

Vers 12

Ramana Maharshi*:
“Kennen is alleen werkelijk Kennen als het niet het kennen van objecten is, noch onwetendheid (zoals in de diepe slaap). Object-kennis, het kennen van iets anders dan jezelf, is geen echte kennis. Daar het Zelf vanuit zichzelf stralend is en niets anders heeft te kennen noch door iets anders gekend kan worden, is het louter Kennen, en niets anders.”

Ik fiets door de straat en er gebeurt van alles; mensen wandelen, fietsen of rijden auto of een scootmobiel. Ik zie het allemaal en ook weer niet, omdat ik in gedachten verzonken ben. Soms komt een vreemd scootmobiel voorbij en kijk ik wat voor model het is. Ik weet niet wat voor model het is en geef het zelf maar een naam ’n soort Fiat Punto.
Het maakt voor wat er gebeurt tijdens de fietstocht niets uit of ik bijvoorbeeld de naam van de scootmobiel ken en voor mijzelf ook niet. Het fietsen gaat vanzelf, daar heb ik ook geen weet van.

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.140.

Vers 11

Ramana Maharshi*:
“Is het geen onwetendheid, alles te kennen behalve zichzelf, de ‘Kenner’, het Kennen zelf? Zodra het Zelf gekend wordt, de grondstof van zowel kennis als onwetendheid, verdwijnen kennis en onwetendheid.”

Ik heb jarenlang managementtrainingen georganiseerd. Deze trainingen bestonden uit diverse onderdelen; zoals managementtype-testen, communicatie, samenwerken en soms functionele onderwerpen als marketing of balansen lezen. Telkens wanneer ik zo’n training opende zei ik tegen de deelnemers: ‘Als je leiding geeft aan mensen dan dien je de mens te kennen, te beginnen bij jezelf. Ontdek wie je bent en dan krijg je handvatten om leiding te geven aan je medewerkers.’
Het mooiste compliment wat ik jaren later kreeg van een ex-deelnemer was: ‘Leidinggeven is heel eenvoudig. Ik hoef geen leiding te geven aan mijn medewerkers, maar hoef alleen te kijken wat nodig is en een vraag te stellen.’

* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.140.