Onderzoek naar ‘Ken Uzelve’ (pelgrim 1 van 7)
Ik liep als zesjarige in mijn lichtbruine communiepakje met korte broek en strikje op de eerste rij in de Mariaprocessie van Oisterwijk, waarbij een Mariabeeld werd gedragen onder een baldakijn.
De processie vertrok van de Sint-Petrus’-Bandenkerk, een neogotische kruisbasiliek ontworpen door Pierre Cuypers die ook de architect was van het Rijksmusem in Amsterdam. De tocht liep naar de Sint Joanneskerk aan de andere kant van het dorp, ondermeer langs de Lind met zijn tweehonderd meter lange trouwlaantje van linden-berceau bomen.
Toch een soort ontdekkingsreis voor mij als kind, dit had ik nog nooit meegemaakt. Wat gebeurde er allemaal om me heen? De pastoor die met zijn wierookvat zwaaide en de mensen met de wijwaterkwast besprenkelde langs de kant van de weg en vooral de vaandeldragers met hun grote vlaggen en goudkoperen knop aan hun vlaggenstok. Vlaggen die ze tijdens de processie om hun hals lieten draaien zonder elkaar zelfs te raken. Geweldig vond ik dat; ergens was ik blij, ook wel trots dat ik mee mocht lopen. Tijdens de processie zei niemand wat en ook de toeschouwers langs de kant waren stil. Verder zei die hele processie me niet veel. Anders gezegd ik begreep het niet. Zelfs nu ik dit beschrijf was het meer een droom of een optocht van mensen die zich verkleed hadden dan iets heiligs.
Het Mariabeeld werd door zes mannen gedragen en dat leek mij belangrijk. Ik wist dat Maria de moeder van Jezus was, maar waarom dat zo belangrijk was wist ik niet. Ieder mens heeft tenslotte een moeder. Waarom droegen ze eigenlijk geen beeld van Jezus die het begin was van het christendom en voor onze zonden gestorven was aan het kruis. Ja, de pastoor had wel een soort staf met een kruis, maar zonder Jezus. Niet dat ik zonden had, maar Jezus leek me veel belangrijker.
Later kwam ik er achter dat Maria diverse keren na haar dood op aarde was verschenen. In bijvoorbeeld Lourdes (Fr) had Bernadette visioenen van Maria gekregen en in Fátima (Por) zou Maria zes keer aan drie herderskinderen verschenen zijn. Ook de wonderlijke genezingen die daar plaats vonden, zoals mensen die al of niet van hun verlamming afkwamen, hebben bijgedragen aan hun populaire betekenis als pelgrimsoord.
Tijdens het lopen van de processie keek ik mijn ogen uit. Ik behoorde er bij, zoals dat in de katholieke traditie hoorde en dat was het. Nu terugkijkend besef ik dat ik toen vooral een brave borst wilde zijn.
Ik had, voor ik met de processie mee mocht lopen, al vele keren in de kerkbanken gezeten en kende mijn plaats, stil zitten naast mijn ouders. Er werd mij uitgelegd wat ik moest doen voor mijn eerste communie; op mijn knieën zitten bij de communiebank, mijn ogen sluiten en tong uitsteken, zodat de pastoor de hostie op mijn tong kon leggen. Je deed gewoon mee, want iedereen in de eerste klas deed dat. Je woonde tenslotte in het gemoedelijke katholieke Brabant.
En dan nog een dergelijke typische plechtigheid van het katholieke geloof, het Lof om drie uur ’s middags op zon- en andere belangrijke dagen. Je middag was kapot, in tweeën gebroken; je had je spelletje ervoor moeten afbreken. Er werd gezongen uit een klein grijs boekje genaamd Parochiebundel Mis- en Lofzangen. Er hingen borden met de nummers van de gezangen aan de pilaren. Zingen was niet in mijn genen meegekomen dus ik keek vooral rond, ook omdat ik de gezangen niet zo snel in het boekje kon vinden.
Op school leerde je bidden en er werden ook verhalen uit de Bijbel verteld over ondermeer de kruisiging van Jezus, de bruiloft in Kana met het veranderen van het water in wijn, het lopen over water en de tocht van Jezus door de woestijn. Spannend maar geloofde ik dit allemaal wel? Ik luisterde en het kwam binnen als een verhaal. Het had denk ik ook binnen gekomen als het Roodkapje was geweest; of ik nu geloofde of niet.
Je kreeg van mijnheer pastoor catechismusles in de klas; ondermeer over de geboden en met een soort vraag- en antwoordspel over het katholieke geloof. De eerste vraag was:
Waartoe zijt gij op aarde?
Wij zijn hier op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn.
Vrees God en onderhoud zijn geboden; dat is de gehele mens.
(Pred. 12, 13)
Ik wist niet wie God was of hij goed of slecht was. Of hoe hij er uit zag en waar was hij dan? Ergens in de lucht of het universum? Dit zei mij niet veel. Hetzelfde gold voor het hiernamaals. De woorden hier en gelukkig begreep ik wel; zo dacht ik.
Bleef hangen de vraag ‘Waartoe zijt gij op aarde?’ Hoewel ik de vraag vrij snel was vergeten heeft de vraag mij mijn hele verdere leven bezig gehouden.
Het ontdekken van waartoe gij op aarde zijt was in onze familie niet zo vreemd. Mijn vader had op het klein seminarie gezeten en hielp vaak mee in de kerk bij het ophalen van geld of het dienen van de mis. Zijn grootste wens, bleek veel later, was zelf een dienst te mogen leiden en dat gebeurde uiteindelijk ook. Samen met mijn moeder ging hij regelmatig naar Kevelaer, ook een Maria-bedevaartsoord; de ‘Troosteres der Bedroefden’. Ook zij waren, hoewel gelovig, nog steeds op zoek naar de zin van het leven. Maar misschien vergis ik me en wilden ze alleen maar hier en in het hiernamaals gelukkig zijn.
Ook was er in de familie ook nog aartsbisschop, Joannes Henricus Gerardus Jansen (1868 – 1936). Hij was de Utrechtse aartsbisschop met het kortste pontificaat, maar met de langste wapenspreuk: ‘Ik verbind mijn anker van hoop aan God’. Ook hij was een hoopvolle zoekende naar waartoe hij op aarde was. Er werd gezegd dat hij op een reis naar Zuid-Amerika, waar hij aan een conferentie had deelgenomen, verliefd was geworden. Of dit helemaal waar was, is mij niet duidelijk geworden. Ik kan me wel voorstellen dat dit gebeurd was; want het verliefd worden was wel populair in onze familie en daar wil ik het bij laten.
In de derde klas van de lagere school bezocht ik het Mariakapelletje met muren van witgekalkte baksteen in de buurt van Moergestel. Wat me van deze ontdekkingsreis van zo’n vijf kilometer is bij gebleven is dat het ontzettend heet was, ver lopen over zandpaden en we te weinig water bij ons hadden. Maar van het Mariabeeld in het kapelletje kan ik mij niets meer herinneren, terwijl het daarom toch te doen was geweest. Verder wilde ik mij tijdens het lopen niet laten kennen, hoewel ik moe was, wilde ik per se met de eerste leerlingen terug zijn op school.
Ik ging tijdens de lagere school op zaterdag naar de welpen. Eens in het jaar gingen we dan op onze fietsjes naar de Kapel van de Heilige Eik bij het smalle beekje de Beerze te Oirschot; een afstand van ongeveer twintig kilometer. Al vele eeuwen een bedevaartsoord, waarbij meerdere interpretaties over het in de Beerze gevonden Mariabeeld de ronde deden, waaronder het verhaal dat het beeld in de Beerze was gevonden door herders en door hen in een eik was geplaatst. We moesten dan eerst in de bankjes van de kapel bij het Mariabeeld het Weesgegroet bidden en daarna konden wat gaan spelen. Ik kon niet wachten tot we klaar waren met bidden. Het leukste was natuurlijk het spelen en dammen bouwen in de Beerze. Ik vraag me af waar ik het meeste van geleerd heb. Van het bidden, zoals gewoonlijk op de automatische piloot of het bouwen van de dammen.
Een andere reis met de welpen was in de vroege meiochtend een bedevaartwandeling van achttien kilometer naar de Sint-Janskathedraal in ‘s-Hertogenbosch om het beeld van de Zoete Lieve Maria te bezoeken. Dit deden vele bedevaartgangers van groot tot klein in de Mariamaand mei. Ik vond het stoer om in de donkere nacht om vier uur te verzamelen bij het huis van de akela en dan samen door de weilanden, waar de dauw nog overheen hing, naar ‘s-Hertogenbosch op bedevaart te gaan. Pakje brood en warme thee mee in een door mijn moeder zelf gemaakt rugzakje. Bij het krieken van de dag herinner ik me vooral die heerlijke stilte tussen de weilanden. Aangekomen bij de kathedraal was het druk met pelgrims, zowel binnen als buiten de kerk en was er weinig over van de stilte. De kathedraal, die ik nog nooit had gezien, was van buiten al imposant en van binnen zelfs imponerend door de glinsterende glas-in-loodramen en de vele schilderijen met Bijbelse taferelen. Ik zag dat zo wat iedereen devoot naar de bisschop op het altaar keek. Het was een fraai toneel op het altaar voor zover ik het kon zien over de hoofden van al die mensen. Ik zag het schouwspel gedeeltelijk en de Latijnse woorden begreep ik niet. Ik keek vooral rond naar de mensen en de afbeeldingen in de kathedraal. Natuurlijk kende ik het verhaal en wat van de symboliek achter de mis. Jezus, die zijn leven voor ons had geofferd. Wat moest ik daar mee? In de Bijbel staat de uitspraak van Jezus ‘Ik ben de weg, de waarheid, en het leven.’ (Joh.; 14:6). Zou ik misschien precies zijn leven moeten nadoen, maar waarom had hij zich dan tweeduizend jaar geleden voor ons geofferd? Als ik er bij geweest was had ik het misschien begrepen of hem vragen kunnen stellen, maar zo was het niet.
In mijn jonge jaren heb ik wat oorden bezocht die een betekenis zouden moeten hebben. Je doet het omdat iedereen dat doet; zelfs het bidden. Het meedoen, de stilte en vooral de rituelen spraken mij schijnbaar aan.
De symboliek of diepere betekenis van de religieuze verhalen waren niet aan mij besteed. Ik zag zeker niet wat het kon betekenen voor mijn innerlijke ontwikkeling. Daar was ik ook nog helemaal niet mee bezig; hooguit het idee dat ik een goed mens wilde zijn, los van de gedachte of ik in een hemel of vagevuur terecht zou komen.
Hoe zat het dan met andere geloven? Och, daar dacht ik helemaal niet over na. Wij hadden joodse en protestantse buurkinderen en daar speelde je mee. Je voelde op een of andere manier wel een soort afstand, anders kan ik het niet zeggen, maar je speelde met elkaar op straat en je ging naar de verjaardagsfeestjes van elkaar. Religie speelde geen rol; ook niet dat ze op zondag niet naar de kerk gingen. Daar was ik helemaal niet mee bezig op die leeftijd. Ik volgde gewoon mijn eigen katholieke cultuur.
In mijn tienertijd ben ik gestopt met het actief belijden van het katholieke geloof. Ik bezocht in mijn verdere leven nog wel kerken vanwege de diversiteit aan kruiswegstaties en andere schilderijen en beelden. Dan stond ik weer eens voor een Mariabeeld of Sint Antonius en vroeg me dan stiekem af of er nu ook een wonder zou gebeuren? Zou ze me een knipoog geven of zou er ergens bloed vloeien? Zou hij of zij in levende lijve voor mij verschijnen? Nee helaas; wat een onzinnige gedachte trouwens. De vraag van waartoe zijt gij op aarde en daarmee het pelgrim zijn bleef.
Ben ik op aarde om elke week en met de feestdagen naar de kerk te gaan om te bidden en de mis mee te vieren? De mis volgen werd het niet meer, het bezichtigen van kerken bleef. De kerkbezoeken hebben dan meer een ‘Aja-erlebnis’ in de zin van dat heb ik eerder gezien dan een ‘Aha-erlebnis’ van dat zie ik nu voor het eerst. Vaak komt de gedachte op dat ik de schilderijen van de Kruiswegstaties na vele jaren wel ken en dus kijk ik niet echt bewust naar de afbeeldingen. En hetzelfde gebeurt bij de klassieke glas-in-loodramen, maar weer niet bij de moderne glas-in-loodramen met de abstracte composities van bijvoorbeeld Marc Chagall die mijn aandacht langer vasthouden.
Zo werd ik geïntrigeerd door het Art-Deco kerkje in Martigny-Courpierre (Fr), dat na de eerste wereldoorlog op de fundamenten van het totaal verwoeste oude kerkje is gebouwd. Hoe alleen al die kleuren en abstracte vormen een andere, voor mij vooral artistieke indruk geeft. Helaas kunnen de duiven het kerkje in- en uitvliegen, wat te zien was aan de poepresten die overal lagen.
Vele kerken, grote en kleine, ben ik in gegaan; als een soort mini bedevaart. Als ik eerlijk ben was het vooral de artistieke waarde en niet de diepere betekenis die ook aanwezig moest zijn in de kunstwerken die mij trokken en nog steeds trekken. Natuurlijk is er nog een beetje geloof; want telkens als ik een kerk betreed besef ik dat ik ‘gewijde’ grond betreed en respect dien te hebben voor hen die wel geloven.
Wat mij van die kerkbezoeken ondermeer is bijgebleven is de gerestaureerde Frauenkirche (Onze-Lieve-Vrouwekerk) in Dresden met zeer veel goud en schitterend houtsnijwerk.
De verschillen tussen kerken en kathedralen laten ook zien hoe ze vorm kregen; niet alleen het geld dat beschikbaar was voor de bouw, maar ook de betrokkenheid van de inwoners, voornamelijk de plaatselijke notabellen en gilden die de zijkapellen hadden betaald. Neem het verschil tussen de Kathedraal Notre-Dame in Laon, eenvoudig van binnen, gelegen op een berg die al van verre boven het landschap uitsteekt en de Kathedraal Notre-Dame in Reims die veel meer vertoon in de kerk heeft door zijn muurschilderingen, beelden van heiligen, vele glas-in-loodramen en schilderijen van taferelen uit de Bijbel.
Ook is mij de Gustav Adolf-staafkerk bijgebleven, een houten staafkerk in Goslar (Dld) met symbolen zoals drakenkoppen en slangen.
Dit doet mij denken aan de symbolen van de vier evangelisten op de pilaren van het dwarsschip in vele kerken: Matteus afgebeeld als mens (of engel); Markus als leeuw; Lukas als rund; Johannes als adelaar. Vier levende wezens die het onbewuste voorstellen dat kennelijk omgevormd kan worden naar het bewuste. Las ik ergens, maar begreep niet hoe dat zou moeten gebeuren. Het eerste wat ik nu nog steeds in kerken zoek, is of deze symbolen aanwezig zijn in het dwarsschip. Zo niet, dan is dat een minpuntje. Waarom dit een minpuntje is weet ik niet, maar zo denk ik er over.
Ook de kleinere kerken met minimale verfraaiing bekoren mij vaak door hun eenvoud en stilte. Misschien komt dat ook doordat er bijna geen toeristen in deze kerkjes aanwezig zijn. Ergens lijkt het wanneer ik zo’n kerkje binnen kom dat ik wordt opgetild door de serene rust die opgebouwd lijkt te zijn door het eeuwenoude gebruik van deze kerkjes. Of is dit verbeelding van me?
Hoewel gesproken wordt over kerken als gewijde grond vind ik dat lastig zo te zien. Ik weet uit in mijn kinderjaren dat wanneer je voor het tabernakel met daarin de gewijde hosties, zijnde het lichaam van Christus, moet knielen en een kruis slaan. Ik doe dat tegenwoordig niet meer, maar voel me dan toch verlegen worden.
Een kerk is hooguit een plek waar je stil moet zijn en een kaars kunt opsteken. Ergens blijft het toch hangen dat je door een kaarsje op te steken een gunst kunt vragen en die je vraagt aan een houten of gipsen beeld. Waarom doe ik dit eigenlijk?
Het blijft na vele tientallen jaren een raar fenomeen, niet geloven in het katholicisme en wel in de kaarsjes van de kerk. Dat zit dus diep in mij verankerd.