Thuis Zijn

Onderzoek naar ‘Ken Uzelve’ (pelgrim 6 van 7)

Ik zag in een Boeddhistische tempel in Delhi twee westerlingen ‘prostrations’ maken (liggende buigingen) voor een Boeddhabeeld en ze gingen maar door, ook toen ik na tien minuten vertrok. Dit deed mij denken aan de inwijding van priesters die voor het altaar op dezelfde wijze gaan liggen. Ik dacht: ‘Waarom zo’n verre reis maken naar India als in de westerse christelijke traditie ook ‘prostrations’ voorkomen?’
Waarom een omweg via India maken? Iedereen heeft echter zijn eigen weg te gaan hoe deze ook gaat.

Na de Sadhana- en kunstweken tussen 2001 en 2004 merkte ik dat ik geen studies meer wilde geven. Wat had ik de deelnemers te vertellen; nog meer theorie en concepten? Ik kon hooguit iets zeggen over wat het allemaal niet was. Over wat gebondenheid is, maar niet over wat vrijheid is. Of ik kon antwoorden geven uit de vedanta boeken en teksten die ik had gelezen. Het klinkt mooi om te zeggen ‘alles is één’, ‘hij die weet, weet niet’ of ‘jij bent niet de doener’. Ik besefte dat theorie en concepten niemand verder brachten en dat ik moest putten uit de inzichten die ik zelf in mijn leven had verkregen.

Het viel me op dat het zien van alledaagse dingen zoals een spinnenweb, een paddenstoel of wat dan ook, op zichzelf voldoende is en dat er geen enkele gedachte of het nu een naam, oordeel of gevoel eraan toegevoegd hoefde te worden. Tijdens het observeren verdwijnt het object van waarneming en ook het besef van mijn lichaam en onverwachts is er een soort ruimte. Jean Klein zegt hierover dat alle bijkomende gedachten wegvallen, omdat het gaat om het observeren zelf. Een niet-gefocust waarnemen die opgaat in een stille leegte, waarin ik mij thuis voel.

De gelegenheid om mijn inzichten te delen kreeg ik in 2015 weer bij de stichting Filosofie en Meditatie, waar ik ruim tien jaar geen cursus meer had gegeven. Iemand van de stichting was opnieuw met de Sadhanaweken begonnen. Een dergelijke week bestond uit dagelijkse studies en eenvoudige werkzaamheden in de keuken, het gebouw of in de tuin. Hij deed de studies en ik besprak het waarnemen tijdens de werkzaamheden.

Bij de nabesprekingen van het werk ging ik in op de persoonlijke ervaringen van de deelnemers. Ik was niet geïnteresseerd in wat ze allemaal konden reproduceren aan kennis. Mijn interesse ging uit naar hoe het met het waarnemen zelf ging en ik vroeg dus door op wat ze gezien hadden en of ze konden blijven bij wat ze waar genomen hadden, bijvoorbeeld bij een bloem, aardappel, of molshoop; of ze de aandacht daarop konden laten rusten. Ik hoopte zo dat het eenvoudig observeren hen hielp op hun weg van zelfontwikkeling. Het klinkt mooi als iemand over een observatie zegt ‘het is liefde’ en zo zijn ervaring een label geeft. Het was voor mij de vraag of daarmee het verder observeren en onderzoeken was gestopt. Iemand had bijvoorbeeld de ervaring, terwijl ze de planten verzorgde, dat ze zich opgenomen voelde in de omgeving. Ik vroeg mij af of ze nog wel waarnam en of ze niet in ‘dromenland’ terecht was gekomen? Ik wilde met mijn vragen over het louter observeren zo graag helpen om de diepte van waarnemen te laten zien. Het drong steeds meer tot me door, wilde ik de juiste vragen stellen over observeren, dat dit een uitnodiging was om mijn eigen waarnemen ‘dieper’ of ‘langer’ te observeren.
Ik weet niet of mijn woorden bij hen binnen kwamen. Ik hoorde mijzelf op een observatie van een deelnemer zeggen: ‘Liefde is geen woord, het is een staat van zijn.’ Dit antwoord kwam plotseling in mij op en had ik het helemaal niet verwacht. Hoewel ik even twijfelde om dit te zeggen, had ik het gezegd voor ik het in de gaten had.
Het willen delen met anderen werd in de loop der jaren geprikkeld door de ervaringen tijdens de boswandelingen. Het delen bestond voor mij enerzijds uit het delen van mijn eigen inzichten en anderzijds het krijgen van observaties en vragen die mijzelf aan het denken zette. We onderzochten de vijf zintuigen door tijdens de wandelingen de binnenkomende informatie van de zintuigen (ogen, oren, huid, mond, neus) te observeren. Tijdens het wandelen vroeg ik bijvoorbeeld of ze wilden luisteren naar de geluiden in het bos of naar een boom wilden kijken. Na elke zintuiglijke observatie besprak ik hun observaties. Meestal kwamen er hele verhalen over wat ze gezien, gehoord, gevoeld, geproefd of geroken hadden; zoals het smaakt vies, het is een koolmeesje, het rook naar hars het herinnerde me aan vroeger of ik voelde de hele omgeving. Dit benoemen of associëren gebeurde tijdens het waarnemen en daarmee was hun aandacht weer naar binnen gericht. Niet dat dit fout is, maar ik had gehoopt dat ze de buitenwereld door de zintuigen bleven waarnemen. Ze zeiden vaak dat ze het een fantastische wandeling hadden gevonden, want ze ervaarden zoveel.
Ik vroeg me af of ik wel op de goede weg zat en twijfelde of ik de observaties moest bespreken tijdens de wandeling, of alleen maar moest vragen om te observeren. Het ging mij namelijk om het louter observeren en niet om wat de geest allemaal bij elkaar sprokkelde. Stuur ik hen niet teveel wanneer ik het observeren tussentijds bespreek waardoor zij het waarnemen op een specifiek object (boom, vogel) gaan richten? Of dachten ze dat ze iets over die objecten moesten zeggen, terwijl het mij ging om het waarnemen zelf.

Ik bracht in die tijd ook een verandering aan op mijn website ‘de Kunst van Zijn’. De oorspronkelijke ondertitel ‘persoonlijke ontwikkeling’ wijzigde ik in ‘Je bent meer dan je denkt’. Het woord ontwikkeling had voor mij de associatie gekregen van vooruitgang door middel van oefeningen.
Ik had daarvoor vele spirituele oefeningen gedaan; zoals meditatie, yoga, rituelen uitvoeren of spirituele teksten lezen; daar wilde ik een resultaat mee bereiken. Het doen van de oefeningen om iets te bereiken was toen belangrijk voor mij. Ik dacht dat als ik nu maar de oefeningen doe dan wordt mijn leven lichter en word ik meer mijzelf en vind ik mijn thuis. Dit thuiskomen bij mijzelf leek echter verder weg te zijn door al die oefeningen. Ik oefende, of het yoga of kalligraferen was, om een doel te bereiken; een doel waarover ik tevreden kon zijn. Ik was pas tevreden als ik een yogapositie ontspannen kon doen of een mooi kalligrafiewerkstuk had gemaakt en dat ik dat helemaal beheerste en zo voor altijd gelukkig zou worden. In plaats van thuisomen, kreeg ik steeds meer tegenzin in de oefeningen en er, wat yoga betreft, helemaal mee stopte.
Mijn verstand wil door het met gerichte aandacht bezig zijn uiteindelijk een resultaat bereiken. Een schouderklopje aan mijzelf geven hoorde daar ook bij, want ik had dat observeren goed gedaan. Ik was weer subtiel in de valkuil gevallen van het idee dat ik iets kon doen. Het drong steeds meer tot mij door dat de geest zelf de ingang is om de illusie die de geest van de feitelijke werkelijkheid maakt, te zien. Achteraf besef ik dat alles gebeurt, zonder dat ik daar controle over heb.

De ondertitel ‘Je bent meer dan je denkt’ van mijn website was geïnspireerd op de lezingen die ik volgde bij Dr. Vijai S. Shankar. Hij maakte voor mij duidelijk dat je licht bent en niet bent wat je denkt te zijn. Hierdoor werd het eerste vers van de Isa Upanishad voor mij duidelijk: ‘Alles is vol van de Heer, geniet van zijn aanwezigheid, doch begeer het niet’.
Eindelijk was mij, in alle teksten uit de verschillende tradities die ik had gelezen, duidelijk geworden wat de Heer, DAT, God, Brahman, het Absolute, Bron of Leegte betekende. Dat het Licht was en dat dit Licht in iedereen is, zowel mens, dier als plant, in werkelijk alles, het hele universum. Toch bleef het voor mij moeilijk om in bijvoorbeeld een gesprek met anderen te zien dat ook de ander licht is en van daaruit ook zijn bijdrage leverde aan een gesprek.
‘Ik ben is de weg, de waarheid en het leven’ was ondertussen een lijfspreuk van mij geworden. Ik had altijd gedacht dat ik als Jezus moest leven, omdat er in de Bijbel staat: ‘Ik ben de weg, waarheid en leven’. Door het lezen van Nisargadatta werd ik mij gewaar dat het accent niet ligt op de weg, waarheid en leven van Jezus, maar op ‘Ik ben’; dat het over mij gaat. Het maakte mij duidelijk dat het voldoende is om je eigen pad te gaan, zoals dat plaatsvindt en waar niets aan veranderd hoeft te worden. Dat mijn eigen pad mijn leermeester is in het leven en dat ik alleen maar hoefde toe te kijken hoe dit met al zijn vallen en opstaan verliep.

Ik had in de loop der jaren voldoende inspiratie gekregen om ‘Ken Uzelve’ verder te onderzoeken; het ging wat mij betreft niet meer om ‘Wie ben ik?’ maar om ‘Wat ben ik? Bij de vraag ‘Wie ben ik?’ kijk je naar het karakter, de talenten, de kwaliteiten en vaardigheden. Bij ‘Wat ben ik?’ ga je uit van de bron, het universele bewustzijn, waar je niets over kunt zeggen, het heeft geen woorden. Dat ego, die Ik blijkt dus zijn woordje te willen meespreken en zich telkens op te dringen. Als ik kijk naar wie ik ben, dan kan ik van alles opnoemen, mijzelf labelen met allerlei woorden, maar ik ben meer dan ik denk dat ik ben.
De bemoeizucht van mijn ego begint al met het ‘s ochtends wakker worden. Mijn eerste gewaarzijn na het wakker worden is slechts heel even dat er niets is en voel ik mijn lichaam nog niet. Ik heb ook niet onmiddellijk gedachten over waar ik ben of wat ik die dag voor kleren aan zal doen, wat er voor werk ligt te wachten op mij of wat ik ‘s avonds ga eten. Er is een bewustzijn van ‘er zijn’. Je zou kunnen zeggen: ‘Ik ben’. Dit is het ultrakorte begin van de dag en daarna ontstaat de mallemolen van mijn geest.
In de loop der tijd zag ik bijvoorbeeld tijdens het afwassen, wandelen, schuren of welke handeling dan ook, dat ik in eerste instantie waarnam zonder deze activiteiten of de objecten te benoemen. Pas achteraf zag ik dat ik na het eerste waarnemen, tevreden was over dat ik waarnam. Ik had niet in de gaten gehad dat ik het waarnemen zelf benoemd had en daarmee de geest mij weer te pakken had. Mijn ‘Ik’ stond diep van binnen weer voorop. Jezus zegt: ‘Gelukzalig zijn de armen van geest.’ Dit leek mij zo aantrekkelijk, maar hoe dan?

Pas een paar jaar later observeerde ik dat ik tijdens het afwassen langer naar mijn handen keek; ik rustte veel meer in het waarnemen van mijn handen, de afwasborstel en voelde soms ook het kopje. De bewegingen van mijn vingers waren verfijnd en dat terwijl ik ze helemaal niet instrueerde, het gebeurde en ik had daar geen controle over. Het waarnemen van mijn handen en de afwasborstel werd meer een staat van gewaarzijn, waarin heel mijn blikveld werd meegenomen, alsof ik in een universeel bewustzijn geraakte.
Ik vroeg mij af: ‘Zou dit de betekenis van de uitspraak van Jezus zijn: Ik ben in u, maar u bent niet in mij?’ Het universele is in u, maar u bent niet in het universele.

Ik begreep van Nisargadatta dat als mijn lichaam en geest er niet zijn, ik ook nergens van bewust kan zijn. Mijn bewustzijn is er alleen als mijn lichaam en geest er is. Ik zag dat ik niet echt bewust waarnam, maar bleef vastzitten aan mijn lichaam en geest; dat ik al tevreden was dat ik mijn lichaam en/of geest zag tijdens het observeren. Ik besefte dat dit persoonlijke bewustzijn of ‘Ik ben’–besef gebed is in een groter universeel bewustzijn of bron. Dit had ik tot dan toe niet door. Ik zag wel dat het observeren mij voorbij mijn gedachten in een stilte bracht, ook bij zoiets onschuldigs als wandelen of praten. En dan kreeg ik iets van ik en de stilte of ik die de stilte ziet en daarmee deze bron als een benoemd object ‘bron’ zag en niet als een staat van zijn. Ook kwam niet in mij op dat in gesprekken de ander ook dat universele bewustzijn, leegte of absolute licht was. Ik betrapte mijzelf erop dat ik dacht: ‘ik ben stil en hoor mijzelf spreken’. Heel slim had mijn geest me weer te pakken en was het louter luisteren gestopt en was ik met mezelf in mijn geest bezig.

Ik ging steeds meer beseffen hoe groot mijn ego nog was in de ‘stilte’ van mijn geest. Was het werkelijk wel stil in mijn geest? Was er wel een open, blanco staat? Er was dus nog iets meer waar te nemen. Ik merkte dat ik die universele ‘stilte’ niet kon afdwingen of oproepen. Dit gebeurde spontaan en op zo’n moment was de ruimte en tijd niet aanwezig en waren er ook geen woorden. Het stroomt, het individuele waarnemen is vanzelf opgegaan in een universeel aanwezig zijn, je bent één met de handeling of de gebeurtenis.
Dit is minder vreemd dan wij denken. Ik weet nog goed dat ik Johan Cruijff een lob zag maken over de keeper van Haarlem vanaf de zestien meterlijn. Niemand en ik ook niet, had verwacht dat dit zou gebeuren. Het ging zo snel en spontaan dat mijn geest het niet kon volgen, maar mijn ogen zagen het wel. Eigenlijk had ik er op dat moment geen woorden voor. Dit gebeurde ook toen spelers van Ajax op de helft van de tegenstander elkaar in een natuurlijke beweging aanspeelden en een doelpunt maakten. De aanval leek als vanzelf te gaan. We zien de schoonheid, omdat de beweging eenvoud uitstraalt. We kunnen het spel alleen maar volgen; we hebben er geen woorden voor.
Pelgrim zijn is niet zozeer op reis gaan naar verre oorden, maar veel meer een thuiskomen of beter gezegd een thuis zijn. Thuis zijn bij mijzelf; bij datgene wat ik al ben en van daaruit in de wereld zijn. Het praten, wandelen en werken blijft en ben ik me daarvan bewust, maar ook van de illusie die mijn geest ervan maakt.
Ik steek bijvoorbeeld wanneer ik in het kapelletje van Saint Antoine kom een kaars op, wetende dat het een gipsen beeld is. Ook zet ik elk jaar een kerststal op. Beide zijn een herinnering aan de cultuur waar ik uit kom en vooral een herinnering om mijn eigen pad te gaan van ‘Ken Uzelve’, zoals ook Jezus en St. Antoine zijn gegaan.
Het waarnemen of observeren van het leven is geen werkwoord, maar een staat van Zijn, waarin er geen Ik of jij meer is. Ramana Maharshi noemt deze woordeloze staat gewaarzijn.