Verbeteraar

Onderzoek naar ‘Ken Uzelve’ (pelgrim 2 van 7)

Daar reden wij dan, de kritische werkgroep geografie, in de trein door het uitgestrekte graanlandschap van Wenen naar Boedapest om met eigen ogen te gaan zien hoe marxistisch er gebouwd werd in Boedapest. Voor ons een soort maatschappelijke pelgrimstocht.

Na het halen van mijn HBS-A diploma ging ik economie studeren in Tilburg. Dat ging niet helemaal goed, ik was nog te jong om zelfstandig te wonen en te studeren. Ik zat meer in de bioscoopzaal dan in de collegezaal. Ik was overigens economie gaan studeren, omdat dat mijn lievelingsvak op school was geweest. Ik vond echter dat ik nog niet voldoende bagage had om te gaan werken. Uitstellen van werk was mijn beste optie. Uiteindelijk ging ik daarna en na mijn militaire dienst vervuld te hebben sociale geografie studeren in Amsterdam, zodat ik mijn rugzak met bagage kon vullen. Ik moet nog opmerken dat faalangst mij af en toe parten speelde. Op een gegeven moment was dat zo erg dat ik een dag voor een tentamen met mijn studie wilde stoppen. Een vriend zei tegen mij: ‘Als je nu stopt dan heb je dus een nul voor je tentamen. Dan kun je net zo goed het tentamen doen dan haal je in ieder geval meer en geef je jezelf een kans.’ Hier kon ik niets tegen inbrengen; ik ging op tentamen en haalde mijn hoogste cijfer ooit.

Het katholieke geloof lag na mijn middelbare schooltijd zo’n beetje achter me. Hooguit ging ik nog eens naar de kerk met Kerst wanneer ik bij mijn ouders was. Ook de jongerenmis bleek niet aan mij besteed, ik vond het een aanfluiting omdat het een slap aftreksel was van de popmuziek die ik doorgaans luisterde; zoals de Beatles en de Rolling Stones.
Ook wat er in een mis naar aanleiding van het evangelie door mijnheer pastoor gezegd werd kon me niet boeien. Hij herhaalde meestal een paar keer zinnen uit het evangelie en dat dan met enige stemverheffing, in de hoop dat je het waarschijnlijk zou gaan geloven. Het ging bij mij het ene oor in en het andere oor uit; ik kon er niets mee zover ik mij herinner.
Het verhaal was en is dat Jezus was geboren om ons te redden van onze zonden en om ons gelukkig te maken. Ik voelde mij in die tijd vaak ongelukkig, omdat een relatie uitraakte of omdat ik ploeterde met mijn studie. Mijn geloof in Jezus werd er niet sterker door.
Het verhaal van Jezus was toch al zo’n twee duizend jaar geleden en wat voor een ellende hadden we niet over ons heen gehad. Ik hoef de twee wereldoorlogen maar te noemen. Ik kon niets met die redding door Jezus. Moesten wijzelf niet beter met de wereld en de mensen omgaan? Zo ver was ik zelf echter nog niet. Nooit had ik iets aan politiek gedaan of aan vrijwilligerswerk om voor een betere wereld te zorgen.

Ik wilde een vak leren, zodat ik later steviger in mijn schoenen zou staan en financieel onafhankelijk zou zijn. Zelfontwikkeling en geloven; daar was ik helemaal niet mee bezig. Ik wilde een maatschappelijke rol kunnen vervullen, zonder de twijfels waaraan ik af en toe ten prooi viel.

Wat te doen met mijn leven? Geen katholiek geloof meer, maar wat dan? De wereld verbeteren? De wereld was een chaotisch geheel, ondanks de koude oorlog die een zekere overzichtelijkheid met zich mee bracht. Echter de Verenigde Staten met zijn oorlogen in diverse landen uit angst hun macht te verliezen en de Sovjet Unie met zijn repressie waren nu niet bepaald ontwikkelingen die mij enthousiast maakten om de wereld te helpen te veranderen. Alle voortdurende veranderingen en inspanningen die werden gedaan om eenheid in het leven te brengen waren in de zin van eenheid betrekkelijk. Wel vond ik dat wij één samenleving zijn. Ik dacht dat moet toch beter kunnen, zonder al dat bloedvergieten en repressie.

Door mijn slechte ervaringen van alleen zijn in Tilburg had ik mij in Amsterdam voorgenomen om me bij andere studenten aan te sluiten. Helaas kon ik pas na drie maanden gaan studeren, omdat ik zes weken in het ziekenhuis had gelegen met een geperforeerde blindendarm. Ik ging in de collegebanken bij een paar leuke meisjes zitten die zonder dat ik het wist met een stel andere studenten een groepje bleek te vormen Dit groepje bleek actief te zijn in de studentenbeweging.
Ze waren links georiënteerd, maar dat was niet bepalend of storend voor mij. Als het niet links was geweest dan had ik daar ook bij willen horen; ik wilde vooral niet alleen door mijn studie gaan. Zij waren over het algemeen enkele jaren jonger en druk bezig om een politieke lading te geven aan het academische geografieonderwijs. Zij waren fel gekant tegen de wijze waarop het academische onderwijs door zogenaamde regenten dictatoriaal werd bestuurd. Een politieke lading geïnspireerd op het marxisme.
We verdiepten ons in het marxisme door teksten van Karl Marx, Ludwig Feuerbach en Rosa Luxemburg in onze werkgroep te bestuderen. Ik heb uren gezwoegd op deze kost; vooral op het dialectisch materialisme. We wilden dit gedachtegoed toepassen in de sociale geografie, hoe wisten we eigenlijk ook niet. Eerlijk gezegd vergaten we om kritisch naar onze eigen bevindingen te kijken. We moesten vooruit en opschieten, want niet iedereen, zeker niet de docenten, zat op onze marxistische invloed te wachten.
Er waren een paar marxistische aanzetten in Amerika, maar dat waren meer kritisch geografische geschriften in een sociaal kader en niet zozeer in een ruimtelijk kader. Mijn nieuwe meer maatschappelijke geloof was bezig te ontstaan; het gaf me enigszins houvast, zeker binnen onze groep, want ik wilde er bij zijn en mee doen.

Dit alles leidde er toe dat we in onze studie, zowel in de kandidaats als de doctorale fase, wat in de melk te brokkelen kregen bij een paar linkse docenten. Het begon met links kritische artikelen en boeken op de verplichte literatuurlijsten en uiteindelijk het deelnemen aan de subfaculteitsraad.
We zouden wel eens laten zien dat de marxistische opvatting over stedenbouw veel beter zou zijn voor de mensen. Daarom gingen we op studiereis naar Wenen en Boedapest, zodat we een vergelijking konden maken en aantonen dat we gelijk hadden. Jong en enthousiast, zonder een eigen kritisch denkkader of zelfreflectie gingen we als groep eensgezind op pad.

Eerst deden we de voor ons ‘kapitalistische‘ stad Wenen aan. Daar bleken enkele sociale impulsen tijdens het interbellum (1918-1938) te zijn geweest, zoals bij de ‘Schrebergarten’. De inwoners van deze tuinhuisjes lieten bij de gemeenteraadsverkiezingen duidelijk hun stem horen. De politieke partijen werden verleid om de infrastructuur, zoals water, elektra en straten voor hen aan te leggen doordat ze hun stemmen aan hen beloofden. En zo gebeurde.
Ook was in Wenen het Karl-Marxhof, een groot rood gepleisterd complex van woningen met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals gezamenlijk wasgelegenheid, dat gebouwd was om de woningnood onder vooral de armen te lenigen. Je kunt, afgezien van de kapitale bouwwerken uit de barok en andere stijlperioden uit de vorige eeuwen, niet zeggen dat Wenen louter kapitalistisch was. Dit hadden we eigenlijk niet verwacht. Natuurlijk was onze verwachting dat Boedapest ons het antwoord zou geven in welke mate het marxisme was doorgedrongen in stedelijke ordening.

Het communistische Boedapest, oorspronkelijk bestaande uit de twee delen Boeda en Pest aan weerszijde van de Donau, zou in onze ogen een fantastisch voorbeeld zijn van het verheffen van de arbeidersklassen. Natuurlijk waren er ook nog overblijfselen van vroegere tijden, zoals de citadel van Boeda op een bergplateau en een schitterende sauna, vrouwen en mannen gescheiden, met de kleedcabines voorzien van fijn houtsnijwerk.
Ik ging in Boedapest bewijzen verzamelen van de marxistische architectuur en stedelijke ordening en maakte mooie foto’s van rijen flatgebouwen voor het volk, die op bouwkundige en ruimtelijke wijze gelijkheid van de bewoners uitstraalden. Als contrast had ik ervoor gezorgd dat er ook nog een oud kerkje of kapitale villa op de foto’s stond.
De twijfel begon echter toe te slaan. Was Boedapest nu een bewijs van een betere wereld? Ik vroeg het me af. Ja, de gaarkeuken, waar je in ons geval goedkoop kon eten en drinken was er dan wel, maar het waren vooral die eentonige woonkazernes die mij bij bleven. Wenen en Boedapest leken wel heel veel op elkaar als je de woontorens in ogenschouw nam; hooguit waren ze in Boedapest wat eentoniger.

Deze maatschappelijke pelgrimstocht naar Wenen en Boedapest hadden mij duidelijk gemaakt dat je het leven politiek anders kunt organiseren, maar dat er meer nodig was om het leven van mensen te verbeteren en ze gelukkig te maken. Ik vond beide steden ruimtelijk meer op elkaar lijken dan ik mij voor de reis had voorgesteld.
Het inrichten van de maatschappij op basis van alleen economische principes, of deze nu meer individualistisch kapitalistisch of collectief communistisch is, leek mij niet voldoende. Ik miste toch vooral het aspect van geestelijke behoeften en dan vooral wat een mens gelukkig maakt.
Gelukkig zijn leek mij vooral een gevolg van de verschillende behoeften en wensen die mensen hebben en niet een gevolg van een maatschappelijke ingreep door de staat of vrije concurrentie zonder al te veel bemoeienis van de overheid.
Het grote probleem is dat vervulling van behoeften meestal leidt tot nog meer drang naar behoeftebevrediging en dat dit uiteindelijk leidt tot de angst om bijvoorbeeld geen macht of geld meer te hebben of zelfs te verliezen.

Hoewel ik verbonden bleef met mijn linkse medestudenten, knaagde mijn geweten. Ik vond dat we allemaal verschillend zijn, maar ook niet zonder elkaar kunnen. We leven niet alleen op aarde, we zijn deel van een geheel; zoals een golf in de zee. Dat samenleven, hoeft toch niet met geweld en oorlog gepaard te gaan? Ik vond dat de samenleving georganiseerd zou kunnen worden als vorm van collectieve individualiteit of van individuele collectiviteit, waarin mensen zich geestelijk en maatschappelijk kunnen ontwikkelen.

Wat tijdens mijn studie in mijn hoofd bleef hangen was het zinnetje van Marx ‘godsdienst is opium van het volk’; sommige zeiden ‘opium voor het volk’.
Voor mij was het niet zo belangrijk of het ‘van’ of ‘voor’ was; in ieder geval was het een uitvinding of anders gezegd een overtuiging van de mens.
En dan te bedenken dat er meerdere geloofsovertuigingen in de wereld bestonden en nog steeds bestaan; zoals het Hindoeïsme, Jodendom, Christendom, Islam, en Boeddhisme. Was er dan wel een ware overtuiging? Moeilijk te zeggen. Wel kun je zeggen dat wat waar is overal en altijd waar dient te zijn. Welke overtuiging is waar, want ze kunnen dan natuurlijk niet allemaal tegelijkertijd waar zijn?
Hoe dacht ik daar zelf over? Hoe zat dat bij mij? Wat was voor mij waar? Hier begon mijn innerlijke zoektocht of innerlijke pelgrimage. Is het gezegde niet ‘Verbeter de wereld en begin bij jezelf.’?

Ik was van huis uit niet zo’n verbeteraar. Mijn vader was heel sociaal en deed veel vrijwilligerswerk; bijvoorbeeld in de kerk helpen, aquarellessen geven of handbalclubs opzetten. Van huis uit had ik dus wel meegekregen om anderen te helpen, maar niet zozeer om de wereld te verbeteren. Dat vrijwillig helpen zat er dus in zoals bij de voetbalvereniging training geven of een functie vervullen in de studentenbeweging. Een belangrijke actie van ons was toen het voor een tweede keer bezetten van het Maagdenhuis. Het bezetten was bedoeld als reactie op het beleid van de minister die het collegegeld wilde verhogen van tweehonderd naar duizend gulden. Veel geld in die tijd en die verhoging moest willens en wetens ongedaan gemaakt worden.
Ik weet nog goed dat ik op een algemene bijeenkomst was van de bezetters in het lelijke betonnen Maupoleum, spottend genoemd naar de eigenaar Maup Caransa, en er gevraagd werd wie er aanwezig was van de geografen. Ik keek om mij heen en niemand stak zijn vinger op. Dus ja, ik als enige geograaf daar aanwezig, stak toch maar mijn vinger op. Het enige wat ik kon zeggen was dat we druk bezig waren met het maken van spandoeken. Mijn verlangen om mee te doen overwon het van mijn schroom en angst om iets verkeerds te zeggen. Mijn durf om mezelf te zijn groeide. Gelukkig vroeg het actiecomité verder niets meer. Dit studentenactiecomité was vooral bevolkt met aanhangers van de Communistische Partij en dat ging voor mij steeds meer wringen; met name de sturing van bovenaf.

Op een gegeven moment zat ik met een vriend te discussiëren over ontwikkelingen in de samenleving. Zo spraken we bijvoorbeeld over eigendom en eigenaarschap. Hoe kan het zijn dat een uitvinder eigenaar is van zijn uitvinding? Of hoe kan een tekstschrijver het alleenrecht hebben? Op de keper beschouwd komen uitvindingen, teksten en dergelijke spontaan op en heb je geen controle over wat je denkt. Wat zou er gebeuren als in onze samenleving er geen eigendom, octrooien, patenten zouden bestaan, maar iedereen er gebruik van kan maken. Zouden dan de inkomensverschillen niet veel kleiner zijn? Wie weet?
Ik had nog steeds een voorkeur voor het Marxisme, in het bijzonder het opheffen van tegenstellingen tussen mensen. Marx wees voor mij daarin een weg. Toch had ik bedenkingen over deze weg, want economische gelijkheid is nog geen geestelijke gelijkheid en hoeft niet tot geluk te leiden. De mens wil gelukkig zijn en ook zijn eigen behoeften realiseren.
Wat is wijs? Gaat het wel om maatschappelijke gelijkheid, terwijl de geest van mensen niet gelijk is?

Deze vriend raadde me aan om eens naar een voorlichtingsbijeenkomst van een school voor Praktische Filosofie te gaan. Deze school was ooit in de jaren dertig in Engeland begonnen als studiegroep om te onderzoeken hoe de economische wetenschap de mensheid beter van dienst kon zijn. Uiteindelijk kwam die studiegroep er achter dat dan ook de ideeën van de mensen overwogen moesten worden.
Filosofie was iets wat mijn vader, waarschijnlijk vanwege zijn verblijf op het klein seminarie, belangrijk vond en dat was blijven hangen in mijn achterhoofd.
Een voorlichtingsbijeenkomst over filosofie gratis en voor niets. Waarom zou ik er niet naar toe gaan? Ik had tenslotte, als eeuwige student, tijd genoeg. Ik wist niet wat ik mij er bij moest voorstellen, maar het praktische van de filosofie trok mij aan.
De vijftig aanwezigen werden geïnformeerd in het souterrain in een pand in de PC Hoofdstraat in Amsterdam. Terug kijkend herinner ik mij niet veel van deze voorlichting. De studie zou een avond per week zijn en je kon per trimester opzeggen. Ik wilde het in ieder geval een trimester proberen. Het praktische was in eerste instantie het zelf thuis of in je werksituatie toepassen van wat je op de avond had gehoord. Ik zag geen bezwaren en ik schreef mij in.

Hoewel het geen traditionele filosofie was waarin diverse filosofische stromingen en filosofen werden besproken, sprak de praktische insteek van de filosofie mij aan. Je kon de filosofie toepassen en dat hielp je inzicht te krijgen in je eigen leven. Hoe je als het ware in het leven stond. Wat je wel of niet belangrijk vond; los nog van het feit of je er gelukkig door werd.
Vele nieuwe woorden uit het Hindoeïsme kreeg ik op deze school voorgeschoteld; woorden die ver af leken te staan van de Bijbelteksten die ik nog uit mijn kinderjaren kende. Woorden zoals Brahman, Atman, Bhavana en dan ook nog vaak in het Sankriet op het bord geschreven. Dit maakte het allemaal wel interessant en niet zo beladen als de christelijke betekenissen en concepten over god. Achteraf moet ik zeggen, wat ik toen nog niet door had, dat ik het ene voor het andere concept inruilde.
Wat nieuw voor mij was waren de drie wegen van ontwikkeling; te weten de weg van kennis, de weg van toewijding en de weg van de praktijk. Wat zou mijn weg zijn? Zeker niet kennis, hoewel de school kennis uit de vele teksten van de Hindoetraditie behandelde. Ik voelde me vooral aangetrokken tot de wegen van toewijding en de praktijk. De weg van toewijding zou er uiteindelijk toe moeten leiden dat je ook de goeroe of heilige, die je toegewijd bent, opgeeft. Boeddha zei zelfs dat je hem moest vermoorden; leek mij niet makkelijk na zoveel eeuwen. Voor kennis gold hetzelfde; ook kennis moest je uiteindelijk opgeven. Was niet het gezegde ‘Hij die niet weet weet en hij die weet weet niet.’? Ik vond dit vreemd omdat het uiteindelijk om zelfkennis gaat en dat impliceert toch dat je weet (kennis) hebt over het zelf of jezelf of hoe dit ook noemen wilt. Ik was benieuwd waar dit toe zou leiden.
De lessen die werden gegeven, beter gezegd werden voorgelezen, door ouderejaars en waren geschreven door het hoofd van de school die in India gesprekken had met een heilige man uit de advaita vedanta traditie, de chankaracharya (een soort paus). Advaita vedanta, een van de vele stromingen in het Hindoeïsme, geeft aan dat zelfkennis het antwoord is op de menselijke zoektocht naar eenheid en geluk en dat we door onwetendheid denken we dat we beperkt zijn.
Of deze ouderejaars zelf wel allemaal de diepere betekenis begrepen van wat ze zeiden betwijfel ik, maar laten we zeggen dat ze les gaven op het niveau waarop ze zelf de betekenis kende. Hun niveau leek in ieder geval iets hoger dan ikzelf op dat moment had of dacht te hebben.
Je zou kunnen zeggen dat dit het begin was van mijn pelgrimstocht van innerlijke ontwikkeling.