Ramana Maharshi*:
“Het ‘ik’ komt tot bestaan zodra het een vorm aanneemt, en zolang het een vorm heeft, behoudt het zijn bestaan. Samenhangend met het aannemen van een vorm voedt het zich met andere vormen, en zwelt. Zodra het zijn vorm loslaat, neemt het onmiddellijk en andere aan. Maar in feite is het ‘ik’ een geestverschijning, van zichzelf geheel vormloos – en als je deze aan een onderzoek onderwerpt, vlucht hij weg.”
Terugkijkend op mijn werk als onderwijskundige besef ik dat ik vaak op kantoor heb lopen malen over allerlei zaken die of goed of slecht gingen. Soms duurde dat malen een paar minuten, maar het kon ook een hele ochtend voortdurend opkomen. Het kon bijvoorbeeld gaan over of ik de juiste trainers had aangesteld of dat ik niet te makkelijk deelnemers had geaccepteerd die niet volledig tot de doelgroep van de training behoorde.
Niet alleen dat wat goed of fout was gegaan popte op, maar vooral gedachten over of ik wel goed bezig was geweest of ik wel geschikt was voor deze functie. Zo was ik bezig mijzelf labels op te plakken. Labels zoals ‘zo intelligent ben ik ook niet, dat ik weet wat er moet gebeuren in een training’ of ‘wat ben ik een bangerd; hopelijk roept de directie mij niet op het matje om hun rekenschap te geven’. De gedachten kwamen feitelijk op in een stille ruimte tot er weer een herinnering of associatie in mijn geest verscheen. Het leek een spel dat zonder mijn toedoen in de geest afspeelde tussen een woordloze stilte en een geest vol labels of woorden.
* uit: Ramana Upanishad, samengesteld en vertaald door P. Renard, uitg. Servire, 1999, ISBN 90 7668 101 5, pag.145.