Autorijden

Met vijf man zouden we gaan eten in een restaurant en wilden daarvoor met de hond gaan wandelen. Normaal lopen we met de hond aan de lijn kort op en neer, maar nu wilden we de hond lekker vrij, los van de lijn laten lopen. Hiervoor moesten we de stad uit naar Spaarnwoude, een groot park met veel gras en bomen dat ons bij een temperatuur van 33 graden genoeg verkoeling zou geven.
Met twee auto’s reden we er naartoe via de Osdorperweg, want die namen we altijd als we die kant op gingen. Halverwege de Osdorperweg bleek de weg verderop in verband met wegwerkzaamheden afgesloten te zijn en moesten we omrijden door de wijk Slotervaart. Het eerste wat ik dacht was of we nog genoeg tijd hadden om te wandelen en komen we op tijd bij het restaurant waar we gereserveerd hadden.
Het zat niet mee, want in Slotervaart was de weg ook afgesloten, dus werd de omweg steeds langer. Ik merkte dat mijn ongeduld toenam en vroeg me geërgerd af of dit niet te lang zou gaan duren.
Dit was echter nog niet het einde. Aangekomen in Spaarnwoude bleek er een festival te zijn en konden we er niet in rijden en moesten we terug om achterin Spaarnwoude alsnog met de hond te kunnen wandelen. Ik voelde me onrustig worden en steeds indringender kwam de gedachte op of we op tijd bij het restaurant zouden aankomen.

Wat is er nu gebeurt? Ik zat tijdens het autorijden me zorgen te maken en van alles te bedenken wat er fout zou kunnen gaan. Ik zag tijdens het rijden zelfs de weg die voor mij lag niet en toch ging het goed en kwamen we zonder ongelukken in Spaarnwoude aan en ook op tijd in het restaurant. Terugkijkend vraag ik mij af wie heeft er nu autogereden? De meeste tijd de zag ik de weg in ieder geval niet; ik was onrustig en maakte me voortdurend, naar achteraf bleek, onnodig zorgen.

Wolken

Twee wolken dreven boven elkaar en begroette elkaar. De bovenste wolk, die langzaam, bijna stilstaand in de hogere luchtlaag voorbij ging, vroeg aan de onderste snellere wolk: ‘hoe is het daar beneden, is er nog wat te zien’. ‘Och, wat zal ik zeggen’, zei de onderste wolk. ‘Hier is zo veel te zien. Mensen, zeeën, dieren en dat nog in allerlei hoedanigheden en omvang. Ik heb om alles te zien ogen te kort, om zo te zeggen. En hoe is het bij jou daar boven?’ ‘O, mijn hemel, hier gebeurt eigenlijk helemaal niets’ zei de bovenste wolk. ‘Heerlijk stil en rustig.’