‘Leer en onderzoek’ werd mij ooit verteld op een cursus praktische filosofie. Dat heeft mij altijd geïntrigeerd; vooral het praktisch onderzoeken van dagelijkse handelingen. Hoe mooi iemand anders ook over zijn kennis kan vertellen, het blijft zijn kennis en niet mijn kennis of inzicht.
In de Bagavad Gita of Upanishads staan uitspraken die mij inspireerden om ze in de praktijk van alle dag te onderzoeken. Mijn eigen waarnemingen vormden de basis van dat onderzoeken. Het waarnemen haalde mij uit het denken over het werk.
Door het waarnemen besef ik steeds meer dat ikzelf onderdeel van het werk ben dat plaatsvindt, of dat nu schoffelen, ramen lappen, afwassen of verven van een deur is. Ik zie hoe mijn handen bij het afdrogen de vaatdoek vasthouden alsof het iemand anders is of liever gezegd een neutrale gebeurtenis is. Ik besef dat de uitspraak in de Isa Upanishad ‘Dat is volmaakt, dit is volmaakt’ werkelijk zo is. De vaatdoek en ook mijn handen zijn volmaakt in de zin dat ik ze louter waarneem en er verder geen mening of oordeel over heb; er zelfs geen woorden voor heb. Ik besef dat ik aanwezig ben in dit spel. Wat is het echter dat dit allemaal ziet?
Twee wetenschappers
Een celbioloog en een astronoom zitten in hun koffiepauze gezellig te kletsen over wat ze die ochtend onderzocht hebben. ‘Het is me wat’, zegt de bioloog, ‘om de hele ochtend door een microscoop te kijken naar de cellen van een grasspriet. De hele tijd turen om iets nieuws in die cellen te ontdekken. Tot nu toe zie ik vooral kleine gekleurde stipjes’. ‘Ook toevallig’, zegt de astronoom, ‘ik heb ook de hele tijd gekleurde vlekjes in het universum gezien’.
Gevat merkt de bioloog op: ‘Dan kunnen we net zo goed van instrument wisselen’.