’s Morgens vroeg word ik wakker van het zingen van de vogels; hun getjilp komt door het raam van mijn slaapkamer naar binnen. Het ene na het andere vogeltje zingt zijn lied. Het getjilp is er ineens vanuit het niets van de nachtelijke stilte. De eerste zonnestralen vallen door het raam naar binnen en ik lig te luisteren naar het bosconcert.
Zonder die stilte zou dat gekwetter waarschijnlijk niet opvallen of het voortdurende geluid zou kunnen gaan irriteren. Het getjilp van de vogels verschijnt en verdwijnt. Zo te horen komt dat ook vanuit het niets of de stilte en is gebed in stilte.
Ik geniet ervan en terwijl ik luister hoor ik dat het getjilp uit meerdere klanken en tonen bestaat die ook weer gebed zijn in stilte. Op een gegeven moment neemt het gezamenlijk gekwetter af en lijkt men aan de arbeid te gaan. Ze vliegen af en aan, het bos, het weiland of de tuin in met nog af en toe een kwinkslag.
Spechten
Twee spechten zaten in de avondschemerig heerlijk te keuvelen over wat ze die dag hadden meegemaakt. Bontje, de bonte specht, vertelde dat hij een mooie eik had gevonden om zijn nestje uit te hakken en te bekleden met de mooiste zijden draadjes. ‘Och’, zei Groentje, de groene specht, ‘ik zou willen dat ik ook een dergelijk mooi verhaal kon vertellen. Ik vloog met mijn hoofd tegen een grote dikke stevige beuk en heb daar nog steeds hoofdpijn van en kan mij niet meer concentreren op het zoeken van een geschikte boom om een nestje te maken.’ Bontje had zo met Groentje te doen dat hij hem zijn nieuwe nest aanbood. Bontje zei nog: ‘Ik kan wel mijn oude nest aanbieden, maar daar wil ik zelf niet meer wonen. Ik wil het jou dan ook niet aanbieden. Ga in mijn nieuwe nest wonen, ik maak wel een nieuw nest en vertrouw er op dat het goed komt.’