Het is heerlijk lopen in de bossen op de Veluwe. Ik kijk wat om me heen en zie kleine vogeltjes of, afhankelijk van het jaargetijde, jonge lichtgroene knopjes of oude bruine droge blaadjes aan de takken. Ik loopt over het bospad zonder dat ik precies kijk of weet waar ik de volgende stap zal neerzetten. Een enkele keer ligt er een afgewaaide dikke of dunne boomtak op mijn pad en stap er overheen of til ik mijn voet niet hoog genoeg op en struikel of val ik zelfs op de grond.
Als de vermoeidheid toeslaat richt ik mijn aandacht soms op mijn voeten en voel dan hoe het voetbed, of beter gezegd de schoenzolen de grond raken bij elke stap die ik zet. Het lijkt dan zelfs alsof ik grond niet raak en het wandelen plaatsvindt zonder dat ik ingrijp of het onder controleer. Bij elke stap ben ik gewaar van mijn voeten en is het denken even afwezig. Achteraf kan ik zeggen dat er naast mijn gedachten over het wandelen ook af en toe stilte in mijn geest was.
Wandelende takken
Bruintje en Brekebeen, twee wandelende takken, zaten lekker met elkaar te keuvelen in een groene struik. Het weer was aangenaam en ze bespraken of ze niet eens op vakantie moesten gaan naar een altijd aangenaam oord. Ze legden uitgebreid hun benen over elkaar en gingen er eens goed voor zitten.
Brekebeen stelde voor om naar een zonnig land te gaan, want daar kon je lekker in de zon van de ene naar de andere tak hoppen en er was altijd wat te eten. Dat leek deze Bourgondische wandelende tak wel wat. ‘Ben je helemaal besodemieterd’, zei Brekebeen, ‘als we zo ver gaan dan wil ik cultuur opdoen en mij laven aan de mooiste exotische bomen, struiken en planten die daar zijn’. ‘Jij met je cultuur’, zei Brekebeen, ‘je hebt geeneens belangstelling voor de bomen en planten in je eigen omgeving. Begin dan hier. Elke boom die je echt ziet is dan al een vakantie voor je, daar hoef je niet ver voor te reizen’.